ThePostOnline

Marcel Hulspas: Israël kan niet zonder oorlogsretoriek

26-04-2012 13:00

Benjamin Netanyahu weet nu waar hij aan toe is. In een zeldzaam interview voor de Israelische krant Haaretz heeft opperbevelhebber Benny Gantz duidelijk gemaakt dat hij ervan overtuigd is dat de Iraanse leiders nog helemaal geen besluit hebben genomen om atoomwapens te maken. En dat terwijl Netanyahu en zijn ministers al maandenlang schreeuwen dat Iran aan een bom werkt, en daarom een groot gevaar vormt voor Israël. De legerleider kiest dus zonder aarzelen de kant van Europa en de VS, die al dat geschreeuw van Netanyahu zwaar overtrokken vinden. De politiek is de baas; het leger dient te gehoorzamen – zeker. Maar Gantz maakt duidelijk dat hij Netanyahu en diens schrille oorlogsretoriek weigert te accepteren. Netanyahu moet vanaf nu een toontje lager zingen.

Zal dat lukken? Niet voor lang. Het probleem met Netanyahu is dat hij niet zonder buitenlandse vijanden kan. Dat is niet zijn persoonlijke afwijking. Het land kan niet zonder vijanden. Het land heeft altijd vijanden gezocht, ook als dat nergens voor nodig was. Want vrede is onaanvaardbaar.

Onafhankelijkheidsoorlog
Dat patroon is zo oud als Israël zélf. Na de Onafhankelijkheidsoorlog van 1948, waarbij de Israëlische soldaten de Palestijnse bevolking welbewust uit het land verdreven (700.000 sloegen op de vlucht, 150.000 Arabische Palestijnen bleven achter), besloot David Ben Gurion om géén vrede te sluiten met de omringende Arabische landen. Wapenstilstanden waren wat hem betreft genoeg. Want vrede sluiten betekende concessies doen. Dat betekende dat de Israëli’s veroverd gebied moesten inleveren, en de terugkeer van Palestijnse vluchtelingen moesten toelaten. En Ben Gurion wilde juist méér veroveren, en nog méér Palestijnen lozen. En dus kwam er, ondanks internationale druk en de overduidelijke bereidheid van de Arabische landen om vrede te sluiten, géén vrede. Ben Gurion koos voor de permanente oorlog, dat was beter voor Israël – en daarin is sindsdien niets veranderd. De oorlog van 1967 verergerde deze situatie: Israël veroverde nóg meer land (de Westoever, Gaza), maar werd ook in één klap de onderdrukker van een fors deel van de Palestijnen die ze in 1948 nog hadden verdreven. Religieuze stromingen eisten dat Israël dat land nooit zou loslaten – en kregen hun zin. Maar tegen een prijs. Israël had haar grootste vijand binnen haar grenzen gehaald.

Wat zou het mooi zijn geweest als Ben Gurion in 1948 het hart van Palestina, de Westoever, gewoon had veroverd. Dat kon makkelijk: Israël was sterker dan zijn tegenstanders en de Jordaanse koning Abdullah was chanteerbaar (hij had met Ben Gurion een geheim verdrag gesloten). Dan hadden de Israëli’s ook daar de Palestijnen kunnen verdrijven, en was heel Palestina keurig joods geworden. Goed, dan was het aantal opgejaagde Palestijnen ruim boven de miljoen uitgekomen, maar dan waren die ook voor eens en altijd buíten Israël gesmeten. Daar hadden ze nog een of twee generaties kunnen dromen van terugkeer – en that was that. Maar in plaats daarvan werden de Palestijnen na 1967 martelaren op eigen grond. Ze hoefden ze niet te dromen buiten Israël – ze konden ter plekke vechten voor hun vrijheid.

Concessies
Door die fout van Ben Gurion kan Israël nooit meer streven naar vrede. Vrede betekent concessies doen. Land opgeven. Een Palestijnse staat. Erkenning dat Israël het vluchtelingenprobleem heeft veroorzaakt, en dus: gerechtigheid voor Palestijnse vluchtelingen. Dus: het recht op terugkeer. Kortom, dat moet Israël het idee opgeven dat men een staat kan stichten in Palestina, waarin joden voor altijd de overgrote meerheid zijn, en de lakens uitdelen. Alleen een permanente staat van oorlog kan een dergelijke fatale vrede voorkomen.