Strategisch denken deel II: het Soevereiniteitsspook

28-01-2014 11:22

Behalve militair, is Nederland uiteraard ook politiek en economisch actief op het wereldtoneel. Allianties zijn aangegaan (NAVO), monetaire unies gecreëerd (EMU) en hoe goed de samenwerking verloopt binnen de Europese Unie is zelfs terug te zien in ons stemgedrag in de Algemene Vergadering van de VN. Het zijn deze dwarsverbanden die velen ook hebben geïnspireerd tot de theorie dat de onderlinge afhankelijkheid steeds meer is gegroeid en wij hierdoor minder soeverein zouden zijn. Dezelfde redenering lijkt ook tot een tegengeluid te leiden: namelijk dat verdere samenwerking dus ongewenst is, omdat dit onze soevereiniteit (nog verder) zal verkleinen. Beide kanten van het spectrum zijn niet alleen onzinnig, ze creëren een prachtig excuus om elke vorm van politieke verantwoordelijkheid te ontlopen en ondermijnen hiermee de mogelijkheid om een heldere strategische agenda te ontwikkelen.

Wat is soevereiniteit eigenlijk?

Goede vraag. Wellicht is onderstaande uitleg een tikje *gaap* maar daarmee niet minder noodzakelijk. Drie alinea’s doorbijten en ze kunnen u niets meer wijsmaken.
Letterlijk betekent het ‘hoogste gezag’. In de politieke arena is de term redelijk hip, en zoals wel vaker gebeurt met hippe termen: ze worden onderhevig aan inflatie en verliezen hier aan originele betekenis. Waar het tegenwoordig vaak wordt gebruikt als synoniem voor autonomie, zelfbeschikking en zeggenschap – ligt de term primair verankerd in het concept van macht en de uitoefening van macht. Dit leidt automatisch tot de vraag waar die macht zou moeten liggen, en wie deze mag uitvoeren. Hierdoor heeft het begrip een sterk normatief (soms zelfs ideologisch) karakter. In de begripsomschrijvingen vertaalt zich dit vaak naar consequenties voor het zittend regime. Zo zijn er in de literatuur legio begripsomschrijvingen te vinden ter ondersteuning van het regime (hallo Jean Bodin, ouwe monarchie-knuffelaar) of juist met de intentie het regime omver te werpen (hallo John Locke, ouwe samenzweerder).

Voor dit stuk gaan wij niet in op interne soevereiniteit (machtsverdeling binnen de staat) en wij houden ons al helemaal verre van de normatieve vraag hoe deze macht verdeeld zou moeten zijn. Hoe de macht intern verdeeld is, doet namelijk niets af aan het feit dat ook minder democratische regimes aanschuiven bij VN vergaderingen. Op het internationale toneel kijken wij enkel en alleen naar externe soevereiniteit. Externe soevereiniteit bestaat uit twee delen: je kunt als vertegenwoordiger van je regering (ongeacht je regeringsvorm) optreden en je bent vrij om internationale verdragen aan te gaan. Kortom: u bent erkend als speler en mag nu uw plaats innemen op het schaakbord van de geopolitiek.

Voor Nederland zijn wij dus formeel gezien snel klaar: we treden (vooralsnog) op als Nederland. We bepalen zelf voor hoelang, waar en wanneer wij ons leger inzetten. Voor internationale verdragen is een Nederlandse handtekening nodig en ratificatie gaat via het Nederlands parlement. Daarnaast kunnen verdragen (net als slechte huwelijken) ontbonden worden en kan Nederland in het uiterste geval zich terugtrekken uit internationale samenwerkingsverbanden.

Calimero-complex: makkelijker gezegd dan gedaan

Alhoewel, je terugtrekken uit verdragen als het je eventjes niet aanstaat, dat werkt natuurlijk niet: als je Putin of Obama heet is het tenslotte een stuk gemakkelijker om het niet zo nauw te nemen met de internationale rechtsorde. Sinds de Koude Oorlog heeft Nederland via de NAVO altijd achter Amerikaanse schouders kunnen schuilen. Nu deze zich heroriënteren op de Pacific is het tijd voor Nederland om hun rol op te pakken binnen Europa en dienen wij ons te laten zien als een betrouwbare partner, zo is het adagium. Hier valt het nodige voor te zeggen maar er worden toch essentiële zaken door elkaar gehaald.

Allereerst: machtspolitiek. Nederland is inderdaad geen Rusland of Amerika, dat zien wij zo ook wel. Maar door dit te gebruiken als argument, vervalt Nederland direct in het typerende Calimero-gedrag van small power states. Waar grote landen mogelijkheden zien, zien wij gevaren. We hechten veel waarde aan de internationale rechtsorde, omdat deze ons beschermd tegen grootmachten met mogelijke world domination – aspiraties. Tegelijkertijd speelt Nederland op safe: allianties hebben wij nodig, dus als de Amerikanen zeggen dat wij onze zaakjes moeten regelen – gaan we ook heel hard tegen elkaar roepen dat we onze zaakjes moeten regelen (alsof we het zelf hebben bedacht). Begrijpelijk, want zoals Amerikaans politicoloog Stephen Walt scherp opmerkt: “No one wants to take on the 800-pound gorilla in a direct test of strength”.

Dat je niet de stoerste jongen op het schoolplein bent, maakt je als staat niet minder soeverein. Het feit dat wij een kleiner land zijn, maakt ons bestaan nog niet minder legitiem. Wij kunnen nog altijd een blik diplomatieke Timmerfransjes opentrekken als we iets gedaan willen krijgen, een handtekening zetten onder een samenwerkingsverband of deze opschorten als het niet zo lekker gaat. Invloed staat dus niet gelijk aan soevereiniteit. Tegelijkertijd is het verkeerd om te denken dat de omvang van een land zich 1-op-1 vertaald in hoeveelheid invloed. Dat ook kleine kikkerlandjes grootmachten kunnen tarten, bleek maar weer eens uit het succesvolle Rusland-Nederland jaar.

Tweede misverstand: de mate van invloed staat ook zeker niet gelijk aan de mate van soevereiniteit. Sterker nog: er bestaan helemaal geen gradaties van externe soevereiniteit. Je kan immers niet ‘een beetje’ je handtekening zetten, net zo min als vrouwen ‘een beetje zwanger’ kunnen zijn. Je bent het of je bent het niet. Dat je vaak als laatste wordt gekozen tijdens de gymles, betekent nog niet dat je buitenspel staat.

Soevereiniteit als zero-sum game

Internationale politiek wordt wel vaker vergeleken met een schaakbord en zeker in het geval van soevereiniteit is dit het geval. Soevereiniteit lijkt in de discussie soms wel een zero-sum game: of we zijn het helemaal kwijt, of we hebben het voor de helft (maar de andere speler dan gelukkig ook), of we hebben het helemaal. De meest vreemde die wij hebben gehoord is dat je soevereiniteit moet afstaan om nog meer soeverein te worden – wat deze observatie betekent voor de eerder genoemde zwangere vrouw laten we maar even achterwege. Deze discussie is wel relevant wanneer we het hebben over de mate van beleidsvrijheid die je als land hebt binnen de kaders van gemaakte afspraken. Zo kan Nederland als EU land niet zomaar handelbarrières opwerpen tegen Belgische bonbons. Maar op het gebied van internationale veiligheid en samenwerking is soevereiniteit van staten een gegeven en nicht in Frage

Binnen de Europese Unie is defensie- en veiligheidsbeleid nog altijd strikt intergouvernmenteel geregeld (dat is dure taal voor geen Europees opperhoofd die het beleid bepaalt), hierdoor bepalen de nationale regeringsleiders en parlementen over bijvoorbeeld de inzet van troepen. Het Europarlement heeft hierover niets te zeggen. Onthoud: sinds 1952 is er al gesproken over Europese defensiesamenwerking (European Defence Community), hoe dat is afgelopen kunt u zien aan de Nederlandse vlaggetjes op de uniformen. De EU strooit graag met haar vlaggetjes op uniformen, maar is hiermee niet veel anders dan de symboliek van een blauwe VN-helm.

Als het geen soevereiniteit is, wat dan wel?

Goed. We weten nu dat soevereiniteit een veelkoppig semantisch monster is, dankbaar gebruikt door politici. We weten ook dat soevereiniteit op het gebied van internationale veiligheid een gegeven is. We hebben al eerder geschreven dat samenwerking op het gebied van Defensie met enkele landen (zoals België en Duitsland) echt mieters goed gaat en ‘soevereiniteit’ in de praktijk van defensiesamenwerking (mits niet van bovenaf opgelegd) nauwelijks een rol speelt. Daarnaast is Nederland op het gebied van machtspolitiek klein, maar heeft ondanks haar omvang relatief veel invloed. Niet alleen in het tarten van de Russische Tsaar president Putin, maar ook door niche capaciteiten te ontwikkelen binnen de krijgsmacht. Wanneer het gaat om de inzet van special forces, het vergaren van inlichtingen via de onderzeeboten en het verlenen van luchtsteun is Nederland alles behalve het laatste sukkeltje die bij gym wordt gevraagd. Dus qua invloed hebben wij ook weinig te klagen. Waar komt toch al die stresspaniek vandaan?

Verlies status quo = paniek voor risico-averse kleine staat

Volgens ons is het verschuiven van de Amerikaanse aandacht hier debet aan. Nederland heeft inderdaad achter de schouders kunnen schuilen en heeft zich hierdoor nooit het mooie hoofdje hoeven breken over *trekt vies gezicht* machtsdenken. Het volgen van (hoofdzakelijk) de Verenigde Staten en zo nu en dan Frankrijk, complementeerde prima met de Nederlandse afkeer van machtsdenken. Het uitbesteden van machtsdenken heeft ervoor gezorgd dat Nederland nooit echt een consistent beleid gebaseerd op nationaal belang heeft ontwikkeld. Sterker nog, we weten niet eens precies wat dat nationale belang is. Een grand strategy hebben we nooit hoeven voeren en nu het erop lijkt dat de tijd daar is, raken we lichtelijk in paniek. Zoals een kleine staat betaamt: we zien vooral gevaren in plaats van mogelijkheden.

Gevolg: we vliegen vooral elkaar in de haren. Waar politici enerzijds woorden zoals ‘soevereiniteit’ gebruiken als excuus om vooral niet te hoeven samenwerken met andere landen, gebruiken andere politici het ‘we zijn allang niet meer soeverein’ zinnetje om vooral de aandacht af te leiden van de mogelijkheid om niet altijd samen te werken. We zijn tenslotte ook maar een klein landje die zich laat meevoeren in het Rad van Fortuin, niet? Beide uitersten komen in principe op hetzelfde neer: doodleuk ontlopen van de politieke verantwoordelijkheid. Die verantwoordelijkheid is het benoemen en het bespreekbaar maken van de olifant in de kamer, namelijk: wat zijn onze vitale belangen nou precies?

Self fulfilling prophecy

Door deze houding en het wanhopig vasthouden aan de niet meer bestaande status quo doet Nederland precies wat zij hoopt te voorkomen: we zijn een onbetrouwbare partner. Zonder een formulering van belangen hebben wij geen idee wat wij aan het behartigen zijn. Resultaat: ons buitenlands beleid is ad hoc en reactief. Waar wij in het eerste artikel onderstreepten dat er een open debat nodig is over waar onze vitale belangen liggen, is een onvermijdelijk gevolg hiervan het bepalen van een strategie. Welke verplichtingen zijn wij aangegaan? Willen en kunnen wij deze nog vervullen?

Wanneer het gaat om nationale belangen internationaal te behartigen, gaat het niet om deze keer ‘ja’ deze keer ‘nee’ zeggen. Er is niets strategisch aan draaien als een drol in een piespot. Natuurlijk, het zal niet leuk zijn voor de bewindspersoon in kwestie wanneer hij of zij op een goede dag ‘nee’ moet verkopen. Toch is het op de langere termijn beter voor de verhoudingen om een keer ‘nee’ te zeggen dan twintig keer ‘misschien’. Het is noodzakelijk voor je partners te weten wanneer ze wat aan je hebben. Zo moeilijk is dat niet: wat dat betreft zijn internationale partners, partners in elke zin van het woord.

Dieuwertje Kuijpers is politiek analist, samen met oud-collega Stephan de Vries is zij te volgen op stukjeduiding.com