Job Cohen is een gedicht van Rutger Kopland

17-07-2012 13:30

Terwijl Rutger Kopland lag dood te gaan, zat Job Cohen tegen NRC Handelsblad te praten. Job kijkt in dat interview, tussen de geraniums door, naar het politieke landschap en zucht er lustig op los. Wat een puinzooi. Al die linkse lulkoek, die in duizend kruimels uiteen is gevallen. Job vraagt zich af: “Jongens wat moeten we in vredesnaam met al die partijen? Waarom kan dat niet gewoon in één club? […] Het zou een zegen zijn voor het land.”

Job Cohen is –in al zijn kwetsbare eenzaamheid- een gedicht van Rutger Kopland.

Hij is als jonge sla,
Net gepland, nog nat,
In vochtige bedjes.

Rutger Kopland was eigenlijk de Job Cohen van de poëzie. Dat zachte, dat weke, dat anti-autoritaire, zoals Job dat nu zou noemen. Kopland kon uren zemelen over moestuinen, over open plekken in het hoge gras. De breekbaarheid der dingen. Nu ik zijn gedichten herlees, denk ik vaker aan Job Cohen dan goed voor me is.

Een vuur in de avond, vlamt,
Aarzelt, en plotseling
Smeult het.

Die drie zinnen typeren de ongelukkige loopbaan van Job Cohen als politiek leider. Op de foto in NRC zit hij op een bankje in een spijkerbroek. Dat maakt het nog treuriger. Mensen als Job zijn in het pak genaaid -letterlijk. Die wil je niet zien in een spijkerbroek. Aan de andere kant: als je geen functie meer hebt, is het raar om in een driedelig pak rond te lopen. Dat zou alleen Piet Hein Donner doen, die zelfs in een driedelige pyjama slaapt.

Ik heb hem één keer ontmoet, Job, op het partijbureau. Dat was samen met Eddy Terstall, de sympathieke filmmaker. Het was geen inspirerend gesprek. Sterker nog: toen we later op een terras aan een Rivella light lurkten, konden we alleen maar zuchten. ‘Saaie man!’

Ik haatte hem, maar ik hield ook van hem. Het liefst zou ik nu met Job Cohen het café in gaan, hoe saai hij ook is. Misschien dat we al na een kwartier uitgekletst zijn, maar ik wil graag denken dat we doorgaan. Eerst bier. Dan jenever. Laveloos zwalken over wallen tot we eindigen in een bordeel waar we dan uiteindelijk lepeltje-lepeltje in slaap zullen vallen.

De laatste keer dat ik hem zag, was bij een begrafenis. Felix Rottenberg zat naast hem, druk gesticulerend te praten. Job lachte, zoals Job lacht: bemoedigend. Terwijl er zachte muziek door de kerk waaide, keek ik naar de rug, van de ooit zo trotse burgemeester van Amsterdam. Hij was gebogen. En daar –op die machtige rug- zag ik een gedicht verschijnen van Rutger Kopland:

Het gras is gemaaid en
De lucht is gelukkig,
Duidelijk vrede.

Dat is het. Job Cohen heeft er vrede mee. Hij is niet gefrustreerd. Hij is niet boos. Hij is hoogstens moe.

Marcel Duyvestijn zou graag de biografie over Job Cohen schrijven, maar dat wil Job dan weer niet. www.liefdevollid.nl